Op 23 mei 2019 heeft het Grondwettelijk Hof een voor de praktijk niet onbelangrijk arrest (arrest 80/2019) geveld omtrent een vernietigingsberoep dat door de VZW Vlaamse Vereniging van Landmeters-Experten werd ingesteld tegen artikel 52, 4° van de Codex-trein (Decreet van 8 december 2017 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving). Dit artikel wijzigde artikel 4.1.1, 14° van de VCRO (Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening) in die zin dat een verkavelingsvergunning nog maar vereist zou zijn indien een grond vrijwillig in twee of meer onbebouwde kavels zou worden verdeeld om een van deze kavels te verkopen, te verhuren voor méér dan negen jaar, om er een recht van erfpacht of opstal op te vestigen, of om één van deze overdrachtsvormen aan te bieden, zelfs onder opschortende voorwaarde, zulks met het oog op woningbouw of de oprichting van constructies.

De bedoeling van de decreetgever was om de administratieve lasten te verminderen. Een eigenaar die over een woning op een groot perceel beschikt, en die een deel van dat perceel wil afsplitsen om (bijvoorbeeld) te verkopen voor de bouw van een woning, creëert slechts één onbebouwde kavel, en zou volgens de nieuwe definitie dus géén verkavelingsvergunning meer nodig hebben (cfr. de oude definitie had ook hij wél een verkavelingsvergunning nodig).

Het Grondwettelijk Hof oordeelt nu dat de doelstelling van administratieve vereenvoudiging onvoldoende verantwoord is, aangezien hierdoor de rechten van omwonenden en de bescherming van het leefmilieu aanzienlijk zouden kunnen worden aangetast. De gewijzigde definitie van het begrip “verkavelen” zou het namelijk mogelijk maken om de verkavelingsvergunningsplicht te omzeilen door een in werkelijkheid grote verkaveling gefaseerd door te voeren. De situatie waaraan het Hof refereert kan worden geïllustreerd als volgt:

  • Een groot bebouwd perceel (van 10.000 m²) wordt in 2 verdeeld: 1 perceel met daarop de reeds bestaande woning (500 m²) en 1 onbebouwd perceel (9.500 m²). Deze handeling zou cfr. de gewijzigde definitie niet meer onderworpen zijn aan de verkavelingsvergunningsplicht;
  • Vervolgens wordt op het onbebouwde perceel (9.500 m²) een woning gebouwd na bekomen van een stedenbouwkundige vergunning;
  • Nadat de woning werd gerealiseerd, wordt de eerste stap herhaald en wordt het perceel (9.500 m²) opnieuw in 2 verdeeld: 1 perceel met de recent gebouwde woning (500 m²) en 1 onbebouwd perceel (9.000 m²).
  • Bovenstaande stappen zouden kunnen worden herhaald tot uiteindelijk een grote verkaveling werd gerealiseerd zonder dat hiertoe enige verkavelingsvergunning (lees: omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden) diende te worden aangevraagd. Stedenbouwkundige vergunningen (lees: omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van stedenbouwkundige handelingen) zouden uiteraard steeds wel moeten zijn aangevraagd.

Het Grondwettelijk Hof heeft nu dus de gewijzigde definitie van de verkavelingsvergunningsplicht vernietigd waardoor wordt teruggevallen op de oorspronkelijke definitie van verkavelen.

Op te merken valt nog dat het Grondwettelijk Hof de gevolgen van de vernietigde bepaling niet heeft gehandhaafd. Dit zet de wettigheid van de reeds doorgevoerde afsplitsingen, waarvoor overeenkomstig artikel 52, 4° Codex-trein geen verkavelingsvergunning meer diende te worden aangevraagd, op de helling. Een vernietiging van een wetsbepaling door het Grondwettelijk Hof heeft namelijk een ex tunc werking, hetgeen inhoudt dat artikel 52, 4° Codex-trein wordt geacht nooit te hebben bestaan. Voor de reeds doorgevoerde afsplitsingen, waarbij een bebouwde en een onbebouwde kavel werd gecreëerd, zouden dus in beginsel regularisatie(verkavelings)vergunningen moeten worden aangevraagd.

 

Voor meer informatie of bijstand kan u terecht bij Equator Advocaten.